Schrijver in de buurt

Datum: 8 december 2020 / Editie: December 2020 / Auteur(s): Margot van Pruissen

Deel 6
‘O de wereld is klein, zo gruwelijk hopeloos klein’.

Dit is het. Veel meer wist NRC Handelsblad-recensent K.L. Poll niet te bedenken na zijn eerste lezing van de roman ‘Bleekers Zomer’, het romandebuut van Mensje van Keulen. Na herlezing van de ‘kleine roman’, herziet hij echter zijn mening en roemt de bijzondere stijl van het boek. Er zouden maar weinig auteurs tot een dergelijke prestatie in staat zijn.

Bleekers Zomer is uitgegroeid tot een veelgelezen en veelgeprezen klassieker in de Nederlandse literatuur, die zich voor een groot deel afspeelt in De Pijp. Mensje van Keulen, pseudoniem van Mensje Francina van der Steen, schreef het boek in 1972. Daarna volgde een lange reeks publicaties van haar hand: romans, verhalen, gedichten en kinderboeken. In 1994 kreeg zij de Constantijn Huygensprijs voor haar gehele oeuvre.

Walgelijke energie in de ochtend
In ‘Bleekers Zomer’ zit het de hoofdpersoon Willem Bleeker niet mee. Hij tobt met lichamelijke ongemakken (constipatie), een neurotische aanleg, een bekrompen echtgenote, dreinende kleine kinderen ‘met een walgelijke energie in de ochtend’, een Haagse lawaaierige bovenwoning die stinkt naar de ondergelegen kapsalon en een lullig baantje bij een papierhandel waar de hiërarchie hoogtij viert. In een moment van onoplettendheid maakt Bleeker een fout en moet zich bij zijn directeur verantwoorden. Als Bleeker hem kadetjes etend betrapt achter een bijna leeg bureau, de ingelijste portretten van Jezus en Maria aan de muur, knapt er iets in hem. Hij is het zat en gaat er vandoor. Zijn witte jas en aktentas laat hij achter op het kantoor.

Niet meer dan zes gulden
Bleekers eerste vluchtplaats is het snikhete Zuiderpark in Den Haag. Daar doezelt hij en droomt van zijn jeugdige voetbalavonturen in het Amsterdamse Bos. Dan vertrekt hij naar Amsterdam, met niet meer dan zes gulden en een paar lucifers op zak. Maar wat graag vertelde hij altijd dat hij daar geboren was, in Zuid. Dat het in De Pijp was – in de Govert Flinckstraat, waar de brouwerij van Heineken altijd te ruiken was – liet ie maar achterwege. Want De Pijp van toen, met volop industrie midden in de wijk, zei zijn gehoor veelal niks.

Een bonte stoet
‘De zomer van Bleeker’ beslaat drie dagen waarin Willem Bleeker – Willie – vrienden en bekenden van weleer bezoekt. Hij logeert eerst bij Daatje Kippers, de oude, wat verwarde nicht van zijn moeder. Later belandt hij in het hart van De Pijp bij zijn oude vriend Gerrie Fontijn. Gerrie is een echte scharrelaar die ‘in de antiek en de oude klokken zit’, met een winkel annex werkplaats op het Gerard Doupleintje. Hij introduceert Bleeker in zijn wereld van gewiekste zakenlui, losse zeden, veel geld en een bonte stoet mensen, de een nog gekker dan de ander. Zoals de verslaafde Deukie en Joyce, vriendinnen van Gerrie; louche handelaren met dikke auto’s; KC die al twaalf jaar medicijnen studeert; dikke Annie; een prostituee met ‘een zevenmijlskut’ en ‘de wandelende tak’ Coba die zich onder de mannenclub laat verloten. Mensje van Keulen schildert een beeld van De Pijp in de jaren zeventig, bevolkt door vreemde snuiters en verslaafden, geteisterd door verval.

Puddingtompoezen
Zijn drie dagen in De Pijp brengen Bleeker geen verlichting. Hij kan niet tegen de drank en niet tegen het vreemde eten in het Spaanse restaurant. Hij raakt uitgeput. Zelfs de zorgvuldig uitgezochte puddingtompoezen die hem aan vroeger doen denken, smaken niet zoals hij had gehoopt. Bleeker had zich vóór zijn vertrek naar Amsterdam voorgenomen om niet zijn hele leven op een kantoor te slijten en vooral om niet dood te gaan op het adres waar hij nu woont. Toch gaat hij terug naar huis: ‘Ik ben geen scharrelaar, souteneur of student, ik ben een man met een gezin, een man die een gewoon autootje heeft waar ie door de week geen kilometers mee maakt. Ik eet smakelijk als ik een prak met een kuiltje jus voor mijn neus heb’. (Uit: ‘Bleekers Zomer’).

Gewoon doorlopen
Is Willem Bleeker terug bij af? Hij is dan wel niet ten onder gegaan in De Pijp, maar is wel terug in de doffe teleurstelling die wellicht onlosmakelijk met ons bestaan verbonden is. Is dat het lot dat onze antiheld bij thuiskomst wacht? Of put hij zijn laatste restje moed uit de gedachte dat hij zijn lot in eigen hand kan nemen en doet hij wat hij zichzelf tijdens zijn terugkeer naar Den Haag op het strand van Scheveningen voorhoudt?

‘De zee inlopen dacht ie, niet mijn armen spreiden als het water m’n borst raakt, maar gewoon doorlopen.’ (Uit: ‘Bleekers Zomer’)

Schrijvers in de buurt

Datum: 28 april 2020 / Editie: April 2020 / Auteur(s): Margot van Pruissen

Deel 2
Een literair lastpak – Renate Rubinstein (1929-1990)

Maandag.
Kloten. Man weg. Koffers gepakt, verdwenen. Moest wel nog even zeggen dat -ie tien jaar ongelukkig was geweest. En dat na elf jaar lang op z’n minst twee keer per week zeggen dat wij toch zo’n ideale combinatie waren. Zonder een beetje wreedheid gaat het blijkbaar niet. Kan barsten ook. Rotter dan het de laatste maanden was kan het nooit worden. Het huwelijk maakt misdadigers van ons allen. (uit: ‘Niets te verliezen en toch bang’ (1978)).

Wie was Renate Rubinstein, een vrouw die zich als schrijver, journalist en columnist publiekelijk roerde in politieke en eigentijdse kwesties? En die, zeker voor haar tijd, ongekend openhartig over haar zielenroerselen schreef? Wat dreef haar in haar leven en werk? Wat is haar relatie met De Pijp?

Schrijvend bestaan
Renate Rubinstein werd in 1929 in Berlijn geboren. Toen in 1933 de nazi’s aan de macht kwamen, vluchtte het gezin naar Nederland. Een fatale beslissing, zoals later zou blijken. Want al in het eerste oorlogsjaar werd Renate’s joodse vader gearresteerd en niet veel later in Auschwitz vermoord, een gebeurtenis die haar leven in grote mate zou bepalen.

Renate Rubinstein hield het een paar jaar vol op het Amsterdamse Vossius Gymnasium. Daarna werkte ze voor uitgeverij Van Oorschot, tot een ongelukkige liefde haar naar Israël dreef. Ze werkte daar in een kibboets en studeerde Hebreeuws. Terug in Amsterdam verruilde zij het studentenleven al snel voor een schrijvend bestaan. Ze schreef voor diverse kranten en tijdschriften, waaronder het Nieuw Israëlitisch Weekblad en het spraakmakende Propria Cures.

‘Stelligheid in kort bestek’
In 1961 volgde een nieuwe carrièrestap. Renate Rubinstein werd gevraagd als columnist voor de vrouwenpagina van Vrij Nederland, een weekblad dat in die tijd veel opzien baarde. Onder het pseudoniem Tamar gaf zij haar persoonlijke visie op de wereld. Die ‘stelligheid in kort bestek’, zoals haar biograaf Hans Goedkoop het omschrijft, was helemaal nieuw. VN-redacteur Rinus Ferdinandusse noemde haar de eerste echte columnist van Nederland.

Haar columns waren een groot succes. Maar dat gold niet voor haar verstandhouding met de redactie van Vrij Nederland. Renate vond hen een stelletje “vieze, linkse communisten.” Toch werd ook zij meegesleurd door de omwentelingen in de jaren ’60. Zij protesteerde tegen het huwelijk van Beatrix en Claus, verzette zich tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam, schreef een controversieel boek over Israël en de Arabische buurlanden en voerde een reeks andere achterhoedegevechten.

Knalrood invalidekarretje
Hoe meer Renate Rubinstein zich roert, sterk maakt of afzet – tegen China, het feminisme, kruisrakketten – hoe meer zij fysiek aftakelt. Ze blijkt MS te hebben en kan steeds minder. Gelukkig heeft zij een opgevoerd, knalrood invalidekarretje waarmee zij zich in de stad nog redelijk kan verplaatsen. In deze periode verschijnt haar openhartige roman ‘Nee heb je, notities over ziek zijn’ (1985). Renate woont inmiddels aan het Sarphatipark en een nieuwe man speelt een belangrijke rol in haar leven. De relatie met de getrouwde schrijver en Parool-columnist Simon Carmiggelt duurde tien jaar en moest al die tijd geheim blijven. Haar laatste boek, ’Mijn beter ik’, gaat over die relatie en verschijnt in 1991, na haar dood.

‘Een verliefde man is ongeduldig’
Al in 1981 schrijft Carmiggelt in zijn column in het Parool over een kleine man op een bankje in het Werthheimpark, die vertelt over een geheime liefdesrelatie in een grijs verleden: ‘En die vrouw woonde daar in die zijstraat op nummer 15. Ik mocht weleens een middag bij haar komen vrijen. Om twee uur precies aanbellen, geen seconde eerder, zo was zij nu eenmaal. Maar een verliefde man is ongeduldig. Ik was altijd ruim een uur te vroeg en dan ging ik hier, in dit parkje, wachten tot ik mocht aanbellen. Eigenlijk waren dat mooie uren. Ik was bijna bij haar.’

De man op het bankje was natuurlijk Carmiggelt zelf. Iedere dinsdagmiddag wachtte hij op een bankje in het Sarphatipark tot het afgesproken tijdstip om zijn minnares te bezoeken.

‘Zolang ik er zin in heb’
Wat bond Renate Rubinstein en Simon Carmiggelt al die jaren? Vermoedelijk waren zij elkaars troost in hun dagen van verval. Rubinstein was ziek en aan huis gekluisterd; Carmiggelt had zijn drankzuchtige periode afgesloten en werd steeds onzekerder over zijn talenten.

Het Sarphatipark was de wachtkamer van hun verboden maar zinderende liefde. Daarvan getuigen de honderden kaarten die Carmiggelt aan Renate schreef.

Carmiggelt stierf plotseling in 1987. Rubinstein nam in november 1990 het heft in eigen hand. “Want mijn leven heeft voor mij zin zolang ik er zin in heb.”
(uit: ‘Nee heb je, noties over ziek zijn’).

Met dank aan Jolien Manassen van Literalinea.

Alle artikelen van Jenske Vos (foto: Rob Godfried):

Diehards in De Pijp

Diehards in De Pijp

Datum: 19 februari 2019 / Editie: Februari 2019 / Auteur(s): Jenske Vos (foto: Rob Godfried) Margot van Pruissen

De Pijp verandert in razend tempo. Dat is vooral te zien aan het winkelaanbod. Kleine ondernemers kunnen de snel stijgende huren niet meer opbrengen, waardoor het grote geld de overhand krijgt. Waar De Pijp ooit bekend stond als het Quartier Latin van Amsterdam, is in sommige straten al een duidelijke verschraling te zien doordat eigenzinnige en creatieve winkels worden weggedrukt door grote ketens. Gelukkig is er ook nog een aantal kleine ondernemers die het wél volhoudt: winkeliers met een lange staat van dienst en een bijzonder aanbod; eenpitters of winkels met een kleine hechte groep medewerkers. Ze hebben een verschillende ontstaansgeschiedenis, maar een gemeenschappelijke noemer: zij zijn er nog steeds!

Koert van Egmond zwaait sinds 2008 de scepter over bakkerij Venekamp in de Ferdinand Bolstraat, een bakkerij die in 1897 door de familie Venekamp is opgericht. De afgelopen jaren heeft Koert veel in de buurt zien veranderen. Vooral de aanleg van de Noord/Zuidlijn bracht veel reuring. De bakker en zijn gezin moesten hun huis boven de winkel uit en de bakkerij moest tijdelijk elders worden voortgezet. Maar de komst van de nieuwe metrolijn bracht ook voordelen met zich mee: het was mogelijk om onder gunstige omstandigheden de zaak opnieuw in te richten en te vernieuwen. “Er staat nu een pand dat aan alle moderne eisen voldoet, ook voor het personeel.” Om bestaansrecht te behouden in de rap veranderende Pijp heeft Koert een aanbod dat aansluit bij de wensen van de klant, zeg maar het het meergranenbrodenassortiment. “En de klanten treffen steeds vertrouwde gezichten. Het merendeel van het personeel werkt al jarenlang bij de bakkerij”.
Het pand aan de Ferdinand Bolstraat is in bezit van de familie; hoge huren hoeven dus niet te worden betaald. En alle taarten die niet worden verkocht? “Die geven we regelmatig aan een stichting voor dak- en thuislozen.”

Defensief openingsbeleid
Een paar honderd meter verderop, in de Eerste Sweelinckstraat, is al 25 jaar De Emaillekeizer te vinden. Toen Mandy Elsas 25 jaar geleden de deuren van De Emaillekeizer opende, was de buurt verpauperd. Dat waren rauwe tijden in De Pijp. Nu is er veel van hetzelfde, wat winkelaanbod en klanten betreft.
Mandy startte in de jaren negentig met het invoeren van emailleproducten uit China. In zijn latere reizen naar Afrika stuitte hij ook op emailefabrieken in Ivoorkust.
Of hij iets merkt van de veranderingen in buurt? “Ja”, zegt Mandy. “Er komen steeds meer toeristen, in de buurt en in mijn winkel. Als ik mijn producten breeduit op straat uitstal, genereert dat een stroom van toeristen die de winkel alleen maar in- en uitloopt.”
Echt geïnteresseerde klanten bereikt hij met de deur op een kier en maar een paar producten op straat. “Dan komen er klanten binnen die echt op zoek zijn naar iets. ‘Defensief openingsbeleid’ noem ik dat.”
Door voor een wisselend aanbod te zorgen en te mikken op spullen waar vooral in de zomertijd vraag naar is, houdt Mandy zich staande. Ook staat hij deze zomer weer op de markt, waardoor hij potentiële klanten naar zijn winkel kan verwijzen. Bovendien levert hij vanuit zijn groothandel aan hotels, restaurants en cateraars. Ook dat is van groot belang voor een stabiel inkomen.

Mazzeltje
Marcel Dikstra, al ruim twintig jaar de eigenaar van Fenix Books in de Frans Halsstraat, merkt ook dat het winkelend publiek de laatste jaren is veranderd. Voorheen bestonden zijn klanten vooral uit buurtbewoners, maar de meesten van hen zijn vertrokken. De buurt wordt overgenomen door Airbnb’s en expats en daar verkoopt hij nauwelijks aan. Toch biedt deze ontwikkeling ook kansen: “Als de expats weer weggaan, komen ze hier hun boeken dumpen. Ik kan niet verkopen zonder inkoop, dus op zich is dat niet slecht.” De toename van het aantal toeristen compenseert bovendien het verlies van oude klanten. Om hen beter te kunnen bedienen, heeft Marcel zijn aanbod enigszins aangepast en ook met de inrichting van zijn etalage probeert hij in te spelen op het nieuwe publiek. Zo heeft hij bijvoorbeeld veel meer Engelse boeken.
Om hem heen ziet Marcel wel dat niet iedereen de veranderingen het hoofd kan bieden. Hij heeft veel collegaondernemers noodgedwongen zien vertrekken als gevolg van het veranderende publiek en de stijgende huren. “Ik vind dat wel jammer, want dan houd je alleen maar grote ketens of hippe dingen over, waar je als bewoner vaak niet op zit te wachten.” Dat hij er zelf nog is, heeft hij te danken aan een mazzeltje van de woningbouwvereniging waarvan hij de winkel huurt: “Ik heb een paar jaar geleden een vast contract gekregen, wat heel bijzonder is. Was dat niet het geval geweest, dan zou er ook voor mij een moment zijn gekomen waarop ik de deur van mijn winkel dicht moest doen.”

Economische troeven
De gebiedsagenda 2019 van stadsdeel Zuid mikt op gevarieerde winkels en ruimte voor ambachtelijke bedrijvigheid in De Pijp: ‘De economische troeven van De Pijp’. Men wil het ondernemersklimaat bevorderen door samenwerking tussen ondernemers te stimuleren en gezamenlijke initiatieven ter verbetering van de winkelgebieden ondersteunen. Dat klinkt mooi, maar het is afwachten of de diehards van De Pijp daar iets van gaan merken.