Terugblikken op een hoop gelazerstraal

Peter Ladiges zet zijn bril erbij op - Foto: Rob Godfried

In een etalage ergens aan de Govert Flinck staan verschillende houten kastjes, een fietsmodel, een bril met extra dikke glazen en wat gereedschappen. Er hangt een groot groen blad van een plant aan een buis. De deur van het atelier staat open. Binnen treffen we Peter die met een ijzeren bal in een metalen asbak aan het prutsen is. Het duurt even eer hij aandacht aan de binnentreder schenkt.

“Ben je aan het werk?”

“Nee hoor, ik werk niet meer. Ik maak nutteloze dingen. Het is ongelooflijk lollig. Je hebt er geen moer aan. Zoals met een heleboel in het leven. Als een auto in de stad. Kijk! (pakt een elastische draad en haalt die door een rond schijfje met een gat – door de draad op te winden en dan los te laten gaat het schijfje heftig draaien), dit deed ik vroeger al natuurlijk. Kinderen van nu kennen dit niet meer. Als ik dit aan deze constructie bevestig en ik zet het elektromotortje aan, blijft ie draaien. Hm, het werkt nog niet goed, er moet nog aan gesleuteld worden. Alles wat je hier ziet heb ik gemaakt ja. Die bril ook. Ik had een staaroperatie gehad en toen zag ik geen moer meer omdat er een te groot verschil tussen mijn ene oog en mijn andere oog was. Van de opticien kreeg ik geen bril. Dat mocht niet. Nou, toen heb ik er zelf maar een gemaakt.”

We bekijken nog wat die ijzeren bal moet doen in de asbak, spreken over andere ‘nutteloze en dus leuke dingen’ en gaan dan zitten met een koppie thee.

“Ik woon al mijn hele leven in de Pijp. Ik ben er haast niet uit geweest. Geboren op het Henriëtte Ronnerplein. Mooie woningen, maar geen douche. We gingen douchen in het badhuis op de Cuyp, later op het Smaragdplein. Toen mijn ouders verhuisden wilde ik niet mee. Ik bleef daar gewoon wonen, illegaal. Op een bijeenkomst zei de directeur van die woningbouwvereniging: ‘Als er een probleem is…mijn deur staat altijd open.’ Daar ging ik dus naar binnen, maar er werd niks opgelost. Het begin van een
hoop gelazerstraal.

In 1978 kon ik met geleend geld dit pand kopen en er zonder woonvergunning gaan wonen. De halve straat was gekraakt. Het pand was een groot krot. Ben 7 jaar lang gaan verbouwen. Maar de Gemeente zei dat ik eruit moest, want: geen woonvergunning. Er kwamen geregeld boze ambtenaren en deurwaarders met exploten. Het gelazer duurde 8 jaar. Toen kwam er een ambtenaar, die stapte binnen, dronk een kop koffie en loste de boel gewoon op.

Ik zat ook in een actiegroep. Die was uit de Frans Halsbuurt overgewaaid. Was er een bijeenkomst in een zaaltje. Zat daar een stel ambtenaren die verklaarden dat de huizen hier slecht waren. Het idee was
deze hele kant te slopen. Dan kregen we een mooie brede straat. Hoe ze wisten dat het hier zo slecht was? Dat hadden ze onderzocht. Nou, wij hadden ook onderzoek gedaan. Eén van die ambtenaren was
meneer Koevoet, ja echt hoor! Ik zeg: ‘Er is anders drie jaar geleden hier verderop onder uw leiding een nieuw fundament gelegd.’ Ze moesten toen wel toegeven dat hun ‘onderzoek’ niet zo veel waard was. Ik zei nog: ‘Ik stel voor de hele overkant af te breken, dan heb ik lekker uitzicht op het park!

Toen kreeg je het gedoe over woningen samenvoegen. Kwam er op gegeven moment een rechterlijke uitspraak over een splitsingsvergunning in de Korte Leidse dwarsstraat die toch gegeven moest worden. Als splitsen mag, mag samenvoegen ook! Dat ging als lopend vuurtje. Maar de Gemeente wilde niet splitsen en maakte een noodverordening. Die moest, om van kracht te worden, onder andere worden opgehangen in een kastje bij het stadhuis. Maar de sleutel van dat kastje was verdwenen. Heeft een week geduurd er ze een sleutel hadden. Serieus! In die week zijn er nog heel wat vergunningen verleend!

Er was ook een ambtenaar Malchus (echt!). Die schreef allemaal boze brieven naar mij, maar geadresseerd aan ene Beima, die woonde verderop, ik kende hem goed. Gingen we samen naar het stadhuis, daar kon je in die tijd gewoon alle kamers binnen lopen. Sloegen we bij hem met de vuist op tafel. En dat deden heel wat boze bewoners. Die meneer Malchus is vervroegd afgevoerd.

Het was een mooie tijd hoor. Er gebeurde van alles. Er waren van die afgekeurde gasbuizen rechtop in de grond gezet tegen verkeerd parkeren. Loop ik op een mooie zondag door de straat, zie ik een goser in een open Cadillac langs sjezen. Hij stopt, stapt uit, trekt zo’n gasbuis eruit en zet die Cadillac aan de straat. Hij roept naar boven ‘Hé wijffie, kom je naar beneden?!’ Hangt er ook een kerel uit het raam die roept: ‘Hé lul, zet die buis terug!’ ‘Ach ouwe zak, sodemieter op!’ Komt die man van boven naar buiten, pakt die gasbuis en slaat de voorruit van de Cadillac aan diggelen. Komt de politie, neemt die de jongen van de Cadillac mee! Dat soort dingen gebeurden hier hoor. Ach, er was verderop nog een smid en die maakte een herrie buiten. Maar niemand nam daar aanstoot aan, hoorde erbij. Net als de garages en andere bedrijfjes. Het is op weg hier een soort Jordaan te worden. Vind ik wel jammer.

Dat blad? Is een tamme tabaksblad. Groeit hier verderop in de straat. Eerst maar even drogen en dan kijken of ik het kan roken."

(26 augustus 2019)