“Was ik maar nooit secretaresse geworden!” Met een boos gezicht stapte ze van de fiets. “Voor die man kun je niet werken.” Ze zette haar fiets op de standaard en sprak met opgewonden stem verder. “Wat een vreselijke vent. Na mijn vakantie werk ik gelukkig op een andere plek”.
Het werd stil, mijn buurvrouw was uitgeraasd. “Loop je dan niet het gevaar hem in de kantine toch weer tegen te komen?” Ik zag al aan haar ogen dat ik precies de verkeerde vraag had gesteld. Ze zuchtte.
“Laten we over iets anders praten, ik heb nu vakantie”. Ik probeerde haar aandacht op mijn geveltuin te vestigen. “Heb je de narcissen al gezien?” Ze keek naar de oranje gele bloemen die in bloei stonden. “Wat zijn ze mooi!” Ze stond nu voor mijn geveltuin en ik ging naast haar staan. “Dat is toch leuk, buurvrouw, dat de narcissenbollen die je kant en klaar in een bakje koopt bij de supermarkt een jaar later weer bloeien; je hoeft ze alleen maar in de grond te zetten, als ze zijn uitgebloeid!”
Haar ogen begonnen te twinkelen. “Hé buurman, je brengt me op een idee. Ik stop de bollen van uitgebloeide narcissen voortaan niet meer in de biobak, maar geef ze aan jou voor je geveltuin. Hoe ben je vorig jaar dan aan deze mooie narcissen gekomen? Ik was even stil en zei: “Weet je dan niet meer dat je ze mij een jaar geleden hebt gegeven? Je wilde ze zelf niet hebben.”
Ze keek me verbaasd aan, was het dus echt vergeten. “Ze zaten in zo’n kant en klaar bakje. Je had ze cadeau gekregen van je baas, voor secretaressedag.”