Ze stond voor de deur met een enorme boodschappentas en zuchtte diep.
“Ik ben de selderij vergeten. Mag ik wat van jou lenen?” Ze zette de tas op de grond.
“Zal ik in de keuken kijken of ik nog wat voor je heb?”.
“Dat hoeft niet buurman”. Ze wees naar een paar lange stengels met blauwe bloemen en zei: “Er staat toch selderij in je geveltuin?”
Ik dacht even dat ze een grapje maakte. “Mag ik er wat van af plukken?” Ze maakte dus geen grapje.
“Niet aanraken buurvrouw!” Ze trok haar hand snel terug.
“Sorry buurman. Ik zal niet aan je bloemen komen.” Ze deed een stapje terug.
“Buurvrouw, het gaat niet om de bloemen maar om het dodelijke gif”. Ze schrok.
“Gelukkig heb je ze nooit in de soep gedaan. Het zijn monnikskappen. Met het aanraken van de plant wordt je al vergiftigd en de wortels zijn nog erger. Het lijkt op mierikswortel maar is dodelijk”.
“Is het zo erg buurman?” Ik vertelde door.
“In de Griekse oudheid gebruikten ze de monnikskap als euthanasiemiddel. Je kunt er ook van gaan hallucineren. Daarom maakten heksen er vroeger zalf van. Ze smeerden die op hun huid en de bezemsteel en zo kwam het in hun bloedbaan terecht. De heks werd high en dacht dat ze echt aan het vliegen was”.
Ze stopte met luisteren en zei: “Wat een gruwelverhalen buurman. Is die monnikskap niet te gevaarlijk voor je geveltuin?”
Ik wees naar de blauwe bloemen. “Er is geen plant die mooier bloeit in de herfst dan deze. Die wil ik in de tuin niet missen. Ik schrik er wel van dat jij de monnikskap bijna voor de soep wilde gebruiken. Zul je beloven dat nooit te doen?”
Ze knikte. “Maak je geen zorgen. Na jouw gruwelverhalen zal ik dat zeker laten!”