De lente is begonnen. Ik kijk uit het raam. Pal voor mijn deur, aan de Schilderskade, ligt een bootje. Net niet gezonken, wel vol water. Er staat een man bij. Hij staart peinzend naar het bootje. Hier wordt nagedacht, dat voel je.
Na een poosje vertrekt hij. Een paar dagen later is hij terug. Met een andere man en twee emmers. Beiden trekken hun jeans uit en staan in korte broek. Op blote voeten. Voorzichtig stappen ze het ondiepe water in. Het is mooi weer, maar het water is nog koud. Ik zie ze even huiveren.
Dan begint het werk. Hozen. Emmertje voor emmertje wordt het water uit het bootje geschept. Het tempo gaat al snel omlaag. Best zwaar werk en in een klein bootje kan nog heel wat water. Inmiddels staan ze in het bootje. Koud hebben ze het al lang niet meer. Het zweet wordt regelmatig van het voorhoofd geveegd.
Naarmate de drooglegging vordert, neemt de hoeveelheid afval aan de wal toe. Lege blikjes, flesjes, plastic zakjes. Overblijfselen van verrukkelijke vaartochtjes op zwoele zomeravonden. Maar een nieuw vaarseizoen, een schone boot!
Eindelijk zijn ze dan klaar. Ze zien er moe maar voldaan uit. De jeans en de schoenen worden weer aangetrokken. De troep wordt verzameld en in een emmer gedaan. Fijn, nette mensen, denk ik, ze bestaan nog, ze nemen hun rotzooi mee. Bij de boom tien meter verderop wordt de emmer omgekeerd en de heren vertrekken. De rommel blijft nog dagen liggen.
Ook altijd zo graag een bootje willen hebben?