Maandagochtend. Acht uur. Wind, regen. Een koude douche na schandelijk zonnige dagen.
Ik ben te laat met mijn column en hoopte nu - op maandagochtend - iets spetterenders dan regen in De Pijp te spotten. Verkleumd drink ik buiten een espresso. Te koud, naar binnen. Binnen alleen een pijpmeisje wier croissant haar in het verkeerde keelgat schiet. Stukjes deeg vliegen door de lucht. Ik proest het ook uit. M’n vorige column heeft ze vast niet gelezen.
Weer naar buiten. Ik ga voor geitenkaas en eieren naar Johan. Hij bouwt zijn kraam op, net als de andere marktmensen. Ik vertel hem over de buikgriep die ik de afgelopen dagen had. We maken wat strontgrappen, maar column-materiaal blijft uit. Nog maar een koffie dan, met uitzicht.
Ik moet vandaag toch écht iets inleveren. Terwijl ik daar zit, in de kou en schuilend voor de regen, overvalt de banaliteit van de buurt me. De Pijp is - op een aantal bakfietsvaders en leden van de alternatieve adel die een haver-cappucino lurken - leeg. Een veelvoudig prachtig gestylede meute is niet te bekennen en ineens voelt de altijd zo uitbundige Pijp als een gewoon buurtje. Niet geweldig hip, niet ongelooflijk tof. Maar gewoon, een buurt. Waar je woont. Een bakkie doet. Kaas koopt. Over stront kletst.
De frisse schijn van De Pijp is deze maandagochtend kennelijk in bed blijven liggen.
(april 2022)