Schrijvers in de buurt
Jacob Israël de Haan wordt geboren in een groot orthodox-joods gezin en groeit op in Zaandam. Vanaf 1896 gaat hij naar de kweekschool in Haarlem. Hoewel zijn vader voorzanger (chazzan) is in de synagoge, is Jacob marxist en wordt lid van de SDAP. Hij schrijft voor het Volk, een socialistisch dagblad waar hij een tijdje de kinderrubriek redigeert. Hij doet staatexamen, studeert rechten en promoveert in 1916. De Haan blijkt een multitalent: hij geeft les en hij publiceert proza, poëzie en artikelen in verschillende tijdschriften. Naast de opzienbarende roman ‘Pijpelijntjes’ schreef hij ook ‘Kanalje’ (1904), ‘Ondergangen’ en ‘Pathologieën’(1907) over de ondergang van Johan van Vere de With.
Correspondent in Palestina
De Haan nam afstand van het socialisme en keerde terug naar het joodse geloof. Toen pas ging hij zijn tweede naam gebruiken: Israël. Na zijn emigratie naar Palestina in 1919 sloot hij zich aan bij Edah HaChareidis, een organisatie met felle antizionistische opvattingen. Hij zet zich in voor een betere verstandhouding tussen Joden en Arabieren en is voorstander van een één statenmodel. In zijn nieuwe vaderland werkt hij als correspondent voor het Algemeen Handelblad, de huidige NRC. Hij schrijft bijna 400 feuilletons over de opbouw van het ‘Joods Nationaal Tehuis’, over het dagelijkse leven in Jeruzalem en over de Arabische bevolking van Palestina. Zijn antizionistische overtuiging komt hem duur te staan: in 1924 wordt hij op straat vermoord door een lid van de Zionistische bevrijdingsbeweging Hagana. Zijn begrafenis leidt tot een massale betoging in Jeruzalem. ‘Vrijwel de hele Joodse orthodoxie van Jeruzalem’ protesteert tegen de Zionisten aan wie men de moord toeschrijft.
Rumoer rond Pijpelijntjes
‘Pijpelijntjes’ (1904) was niet de eerste maar wel de meest geruchtmakende roman van De Haan. Het verhaal speelt zich af in De Pijp en is een van de eerste romans waarin een homoseksuele relatie openlijk wordt beschreven. Het boek bevat een verzameling van losse schetsen: over het leven in De Pijp en over de moeizame liefdesrelatie van Joop en Sam – vermoedelijk gemodelleerd naar Jacob Israël de Haan en zijn goede vriend Arnold Aletrino. ‘Pijpelijntjes’ gaat over hun gevoelens voor elkaar, hun letterlijke worstelingen, hun twijfels en over seksualiteit. De roman geldt als naturalistisch door de duidelijke, objectieve verteltrant en de directe rede. Daarbij gebruikt De Haan veel nieuwe wonderlijke woorden zoals ‘aandachtsheerlijkheid’ en ‘kleefkloddertjes'. Het is klare taal om het leven weer te geven zoals het is.
‘Sam, verleg die doek d’ris even… ...zoo... ja. zoo is ’t goed…Sam, zeg, ben ik heusch anders dan die anderen?’ “Ja, ’n beetje wel...maar praat daar nou niet over.’ ‘Jawel…laten we daar nou wel over praten…hou je veel van me?” ’Dat zeg ik niet, dat weet je wel. ‘net als ik van jou? ’Begint het vaste vragenlijstje weer…nou maar ik zeg ’t niet… altijd ’t zelfde.’ Nee…dat weet je wel‘.
(Fragment uit ‘Pijpelijntjes’).
Desastreuze gevolgen
De omgeving van De Haan, onder wie zijn literaire vrienden Frederik van Eeden en Albert Verwey, reageren ontzet op zijn homo-erotische roman. Ook goede vriend Arnold Aletrino aan wie de Haan het boek opdroeg, verzet zich hevig tegen de uitgave. Hij herkent zich in een van de personages en koopt zoveel mogelijk exemplaren om ze te verbranden. Dat verklaart de hoge prijs van de nog zeldzaam verkrijgbare eerste drukken. De gevolgen voor Jacob Israël de Haan zijn desastreus. Hij verliest zijn baan bij de krant en kan niet meer als onderwijzer werken.
Zulk een mateloos verlangen
Nog tijdens zijn leven raken de boeken van Jacob Israël de Haan in de vergetelheid. Hij legt zich toe op de dichtkunst en publiceert een aantal bundels die vaak homoseksualiteit als onderwerp hebben. De betekenis van Jacob Israël de Haan in de letteren wordt inmiddels wél erkend en ook in het straatbeeld leeft hij voort. Tussen de Van Woustraat en de Amsteldijk in De Pijp is in 1993 een straat naar hem vernoemd, met een klein aan de auteur gewijd monument. Zijn dichtregel ‘Naar vriendschap zulk een mateloos verlangen’ prijkt op het Homomonument in het centrum. En een van zijn gedichten over joods zijn is vereeuwigd op een gedenksteen in de Jodenbreestraat.