Schrijvers in de buurt

Renate Rubinstein in haar huis aan het Sarphatipark

Deel 2
Een literair lastpak - Renate Rubinstein (1929-1990)

Maandag.
Kloten. Man weg. Koffers gepakt, verdwenen. Moest wel nog even zeggen dat -ie tien jaar ongelukkig was geweest. En dat na elf jaar lang op z’n minst twee keer per week zeggen dat wij toch zo’n ideale combinatie waren. Zonder een beetje wreedheid gaat het blijkbaar niet. Kan barsten ook. Rotter dan het de laatste maanden was kan het nooit worden. Het huwelijk maakt misdadigers van ons allen. (uit: ‘Niets te verliezen en toch bang’ (1978)).

Wie was Renate Rubinstein, een vrouw die zich als schrijver, journalist en columnist publiekelijk roerde in politieke en eigentijdse kwesties? En die, zeker voor haar tijd, ongekend openhartig over haar zielenroerselen schreef? Wat dreef haar in haar leven en werk? Wat is haar relatie met De Pijp?

Schrijvend bestaan
Renate Rubinstein werd in 1929 in Berlijn geboren. Toen in 1933 de nazi’s aan de macht kwamen, vluchtte het gezin naar Nederland. Een fatale beslissing, zoals later zou blijken. Want al in het eerste oorlogsjaar werd Renate’s joodse vader gearresteerd en niet veel later in Auschwitz vermoord, een gebeurtenis die haar leven in grote mate zou bepalen.

Renate Rubinstein hield het een paar jaar vol op het Amsterdamse Vossius Gymnasium. Daarna werkte ze voor uitgeverij Van Oorschot, tot een ongelukkige liefde haar naar Israël dreef. Ze werkte daar in een kibboets en studeerde Hebreeuws. Terug in Amsterdam verruilde zij het studentenleven al snel voor een schrijvend bestaan. Ze schreef voor diverse kranten en tijdschriften, waaronder het Nieuw Israëlitisch Weekblad en het spraakmakende Propria Cures.

‘Stelligheid in kort bestek’
In 1961 volgde een nieuwe carrièrestap. Renate Rubinstein werd gevraagd als columnist voor de vrouwenpagina van Vrij Nederland, een weekblad dat in die tijd veel opzien baarde. Onder het pseudoniem Tamar gaf zij haar persoonlijke visie op de wereld. Die ‘stelligheid in kort bestek’, zoals haar biograaf Hans Goedkoop het omschrijft, was helemaal nieuw. VN-redacteur Rinus Ferdinandusse noemde haar de eerste echte columnist van Nederland.

Haar columns waren een groot succes. Maar dat gold niet voor haar verstandhouding met de redactie van Vrij Nederland. Renate vond hen een stelletje “vieze, linkse communisten.” Toch werd ook zij meegesleurd door de omwentelingen in de jaren '60. Zij protesteerde tegen het huwelijk van Beatrix en Claus, verzette zich tegen de Amerikaanse interventie in Vietnam, schreef een controversieel boek over Israël en de Arabische buurlanden en voerde een reeks andere achterhoedegevechten.

Knalrood invalidekarretje
Hoe meer Renate Rubinstein zich roert, sterk maakt of afzet – tegen China, het feminisme, kruisrakketten – hoe meer zij fysiek aftakelt. Ze blijkt MS te hebben en kan steeds minder. Gelukkig heeft zij een opgevoerd, knalrood invalidekarretje waarmee zij zich in de stad nog redelijk kan verplaatsen. In deze periode verschijnt haar openhartige roman ‘Nee heb je, notities over ziek zijn’ (1985). Renate woont inmiddels aan het Sarphatipark en een nieuwe man speelt een belangrijke rol in haar leven. De relatie met de getrouwde schrijver en Parool-columnist Simon Carmiggelt duurde tien jaar en moest al die tijd geheim blijven. Haar laatste boek, ’Mijn beter ik’, gaat over die relatie en verschijnt in 1991, na haar dood.

‘Een verliefde man is ongeduldig’
Al in 1981 schrijft Carmiggelt in zijn column in het Parool over een kleine man op een bankje in het Werthheimpark, die vertelt over een geheime liefdesrelatie in een grijs verleden: ‘En die vrouw woonde daar in die zijstraat op nummer 15. Ik mocht weleens een middag bij haar komen vrijen. Om twee uur precies aanbellen, geen seconde eerder, zo was zij nu eenmaal. Maar een verliefde man is ongeduldig. Ik was altijd ruim een uur te vroeg en dan ging ik hier, in dit parkje, wachten tot ik mocht aanbellen. Eigenlijk waren dat mooie uren. Ik was bijna bij haar.’

De man op het bankje was natuurlijk Carmiggelt zelf. Iedere dinsdagmiddag wachtte hij op een bankje in het Sarphatipark tot het afgesproken tijdstip om zijn minnares te bezoeken.

‘Zolang ik er zin in heb’
Wat bond Renate Rubinstein en Simon Carmiggelt al die jaren? Vermoedelijk waren zij elkaars troost in hun dagen van verval. Rubinstein was ziek en aan huis gekluisterd; Carmiggelt had zijn drankzuchtige periode afgesloten en werd steeds onzekerder over zijn talenten.

Het Sarphatipark was de wachtkamer van hun verboden maar zinderende liefde. Daarvan getuigen de honderden kaarten die Carmiggelt aan Renate schreef.

Carmiggelt stierf plotseling in 1987. Rubinstein nam in november 1990 het heft in eigen hand. “Want mijn leven heeft voor mij zin zolang ik er zin in heb.”
(uit: ‘Nee heb je, noties over ziek zijn’).

Met dank aan Jolien Manassen van Literalinea.