Geen verhaal om trots op te zijn

Mijn opa en oma hadden sinds de dertiger jaren van de vorige eeuw een goedlopende banketbakkerij op de Ceintuurbaan, in De Pijp. Zij ebben hun zaak tot in de jaren 60 gehad.

Ik was de dertig al gepasseerd toen het tot mij door begon te dringen dat het merkwaardig was dat ik nooit anekdotes over de oorlog, laat staan over de hongerwinter van ’44-’45 uit hun mond hoorde. Die winter leed de hele stad vreselijk, mensen hadden honger. Diegenen die het meemaakten en overleefden vergaten het nooit meer en vertelden er later over. Waarom hadden opa en oma geen verhalen? Ik besloot hen naar die periode te vragen. Wat ik te horen kreeg was summier, schokte mij en verklaarde een hoop.

Tijdens de oorlog waren basisbehoeften zoals kleding en voedsel ‘op de bon’. Alleen tegen inlevering van deze bonnen konden mensen aan deze noodzakelijke waren komen. Mijn opa had in zijn bakkerij aan een aantal van die zaken nooit gebrek. Het ging om bloem, boter, suiker en eieren. Voor zover ik me zijn verhaal kan herinneren leverden mensen hun bonnen in bij mijn opa waarmee hij vervolgens bovengenoemde ingrediënten kon verkrijgen. Hiermee bakte hij lekkernijen en die haalden de mensen dan weer op. Ook tijdens oorlogen gaat het leven door en heeft men kennelijk wel eens behoefte aan iets lekkers, zover niets mis met dit verhaal.

Het verhaal werd minder leuk, toen mijn opa bekende dat hij, als betaling voor bewezen diensten, systematisch een percentage van de bergen ingrediënten achterhield. Hiervan bakte hij boterkoeken die hij, met vette winst, op de zwarte markt verkocht. Mijn opa verrijkte zich dus over de ruggen van klanten, die hem hun bonnen toevertrouwden, heen. Gelukkig is hij hiervoor na de oorlog wel gestraft. Hij vertelde iets over opgepakt worden en dat al het zwartverdiende geld verdween als sneeuw voor de zon door de invoering van het ‘tientje van Lieftinck’. Net goed.

Maar we zijn er nog niet. De aan de gemeenschap toebehorende berg bloem en suiker in de bakkerij hielp mijn opa, oma en ‘peutervader’ ook nog door de hongerwinter heen, want ze hadden genoeg achtergehouden voor eigen gebruik, toen het in die winter echt misging met de voedseltoevoer naar Amsterdam. Dáárom vertelden ze nooit over hun honger in die tijd! Ze kenden helemaal geen honger. Mijn opa, oma en vader.

Als klap op de vuurpijl vertelde mijn oma me ook nog dat ze de buurvrouw van boven in het portiek liet liggen, toen die op een dag, creperend van de honger, mijn oma smeekte om voedsel. De volgende dag was ze dood. Mijn oma verklaarde haar gedrag door mij erop te wijzen dat ze met haar gezin toch ook moest zien te overleven en dat ze ‘dat wijf van boven toch al niet moest ook’. Zo hard kan een mens dus zijn. Zo hard kon mijn oma zijn.