De opmerkelijke geschiedenis van Quellijnstraat 64

Het pand in 1980 na de explosie

Het vorig jaar gesloten buurthuis Quellijn bevond zich op een historische plek. Kenners beweren dat in 1895 in de Quellijnstraat het Nederlandse cabaret is geboren. Hetzelfde pand, eind jaren ´70 van de vorige eeuw bewoond door linksradicalen, schreef 16 juni 1980 wederom geschiedenis toen het instortte als gevolg van een explosie.

Na de explosie op nummer 64 verscheen op de plaats waar het pand verdween in een wolk van rook en stof twee jaar later buurthuis Quellijn. De buurtbewoners waren er maar wat blij mee, Quellijn was een aanwinst. Het dreef voornamelijk op vrijwilligers. Men kon er dagelijks terecht, een cursus doen of zomaar een praatje maken aan de bar. Zoals de meeste buurtcentra had Quellijn een belangrijke functie, het was een ontmoetingsplek. Totdat het vorig jaar na 28 jaar werd gesloten vanwege de radicale bezuinigingsdrift van stadsdeel Zuid. Deelraadslid Daphna Brekveld van Vereniging Oud Zuid vertelde destijds aan de PijpKrant hierover: “Ik vind dat je als politiek moet zorgen dat het sociale domein in stand blijft. Je treft nu mensen aan de onderkant van de samenleving (…)Het verleden heeft uitgewezen dat je hier op de lange termijn de tol voor betaalt.”

‘De Haps’
Welk verleden bedoelde Brekveld? Waarschijnlijk verwees ze naar het verleden van Quellijn, en dan vooral naar de tijdgeest van die dagen. De voorgeschiedenis van het buurthuis: Niet al te veel mensen zullen weten dat op nummer 64 het Nederlandse cabaret is ontstaan. Op deze plek bevond zich eind 19e eeuw in het souterrain Het Wapen van Habsburg, in de volksmond De Haps en De Kuil genoemd – de laatste bijnaam wellicht vanwege aangeschoten bezoekers die pardoes van de keldertrap tuimelden. Later ging het ook Sociëteit Apollo heten. In deze ‘groezelige’ nachtsociëteit trad voor het eerst de ‘geoefende amateur’ Ezechiël Jacobs (1868-1914) met zijn rauwe liedjes op, die hij staande achter de piano ten gehore bracht. Onmiddellijk trok Ezechiël de aandacht, die daarna zijn voornaam veranderde in Eduard.

Alex de Haas beschrijft in het boek ‘Minstreel van de Mesthoop’ (1958), dat de eigenaren van De Haps, de Oostenrijker Koch en zijn vrouw Lena, hem niet wilden laten gaan. De ‘vaste pianeur’ die maar niet kwam opdagen, reden waarom Eduard plaatsnam achter de piano, had geen slechter moment kunnen kiezen. Want hij accepteerde het aanbod om elke avond voor twee gulden vijftig te komen zingen. Dit moment noemt De Haas de geboorte van het Nederlandse Cabaret. Het Nederlands Theater Instituut nam deze datum over en vierde eind vorige eeuw de verjaardag: 19 augustus 1995 was het honderd jaar geleden dat Eduard Jacobs in de Quellijnstraat optrad.

Het was niet zijn eerste optreden geweest, hij had al ervaring opgedaan als pianist in Parijs. Op vijftienjarige leeftijd werkte hij als diamantbewerker en maakte in zijn vrije tijd muziek. Op een dag vertrok hij en werkte vier jaar als pianist in Le Moulin Rouge. Hij keerde terug met een ‘koffer vol cabaretliedjes’, die hij probeerde te introduceren. Maar het Amsterdamse publiek was nog niet toe aan de rauwe sfeer van de zelfkant van Montmartre, waar zijn grote voorbeeld Aristide Bruand provocerend zong over sociale misstanden: drank, hoeren, pooiers en misdaad. Als gevolg van een slechte gezondheid stierf Eduard Jacobs op 46-jarige leeftijd zonder te zijn doorgebroken. Maar de kiem was gelegd. Zijn liedjes leefden voort in het Jordaan Cabaret en hij inspireert heden ten dage nog menig artiest.

Rood Verzetsfront
Het is een grote stap van de cabareteske liedjes in De Haps naar het jaar 1980. Het is de tijd van het grimmige links radicalisme in West Europa; in De Pijp was het Rood Verzetsfront (RVF) actief. Hun doel was de politieke orde en het kapitalistische systeem omver te werpen. Vast staat dat het RVF nooit direct betrokken is geweest bij gewelddadige acties en moorden van de Duitse terreurorganisatie Rote Armee Fraktion (RAF), maar ook staat vast dat ze wapens en valse papieren leverden aan de RAF.

Twee leden van het RVF woonden in de Quellijnstraat op de bovenetage van nummer 64: Henk Wubben, een vooraanstaand lid, en zijn vriendin Ciska Eeken-Brakenhof. De laatste had enkele jaren eerder in ZuidJemen een training voor stadsguerrilla gedaan en de twee werden in de gaten gehouden door de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD). In het benedenhuis waar ooit Het Wapen van Habsburg elke nacht zijn gasten gulhartig onthaalde, bevond zich de drukkerij van Rob Stolk (1946-2001). Samen met Roel van Duijn, midden jaren ’60 Provo van het eerste uur, de beweging die de autoriteiten tartte met zijn ludieke, geweldloze acties bij het Lieverdje op zaterdagavond. Stolk kende zijn bovenburen niet en had niets met het RVF te maken. Maar toen…

Rook en vlammen
Ooggetuigenverslag van ondergetekende die ten tijde van de explosie schuin tegenover het pand woonde: Op die vroege maandagmorgen van de 16e juni wilde ik net opstaan om naar mijn werk te gaan toen ik door een zware klap van schrik terugviel op bed. Beduusd bleef ik liggen, er volgden nog een paar lichtere explosies. Vanwege het mooie weer stonden aan de straatkant de ramen open en er drongen opgewonden stemmen mijn woning binnen waarvan enkele overgingen in geschreeuw. Van de eerste schrik bekomen liep ik naar het keukenraam en rook ik een brandlucht. Op straat zag ik enkele mensen lopen met een verdwaasde blik. Tussen hen herkende ik een jongen met wie ik wel eens stond te praten, hij zag er verwilderd uit en riep een paar keer: “Er is niemand thuis!” Toen ik links de straat in keek in de richting van zijn woning, zag ik uit het pand ernaast pand rook en vlammen komen. Later begreep ik dat hij door de explosie uit zijn bed was geblazen en hals over de kop de straat was op gehold.

Enige tijd later stortte het pand volledig in. Stukken van de vensterbanken van nabijgelegen woningen waren bij de overburen door de ruiten gevlogen. Twee Spaanse anarchisten die in de straat woonden, hoorden de knal en maakten als de wiedeweerga dat ze wegkwamen. Bang als ze waren om in verband te worden gebracht met de explosie, want ook zij werden in de gaten gehouden door de BVD, schrijft Paul Moussault in zijn boek ‘Rood Verzetsfront, Aanzetten tot Stadsguerrilla in Nederland’ (2009). Dat er geen doden vielen, kwam omdat de bewoners van de aangrenzende verdiepingen niet thuis waren. Ze verbleven op de camping. Wubben was wel thuis maar raakte lichtgewond. Wie de explosie had veroorzaakt? Wubben beweerde dat de Duitse geheime dienst een aanslag op zijn leven had gepleegd vanwege zijn vermeende contact met de RAF. Maar Justitie beweerde later ‘dat de bom te vroeg was ontploft door onoordeelkundige omgang met explosieven.