Alledaags

Trees de Nijs met haar broertje, net aangekomen in Nederland. Volendam 1947

Het leven van oudere mensen in de buurt

Nu woont de 80-jarige Trees Stroop-de Nijs in een appartementje aan het Merwedeplein in de Rivierenbuurt. Maar ooit begon haar leven in Indonesië.

In 1931 werd ze geboren in een groot huis, bij liefdevolle ouders. Ze was het oudste kind: vertroeteld door de hele familie en het personeel. Op zaterdag gingen ze naar het strand, gebracht door de chauffeur. Met Oud en Nieuw stak de tuinman de vuurwerkmatjes af. “Ik was een vrolijk kind. Met zwierende armen en benen.”

In 1942 splijt de oorlog een kloof in het gezin. Een definitief einde van de zorgeloze, rijke, jonge jaren. Na de evacuatie komt de toen 16-jarige Trees de Nijs in 1947 met de boot in IJmuiden aan. “Dat was een mistroostige aanblik. Vanaf de railing van de boot keken mijn vader en ik over de grijze kade waar mensen stonden, ingepakt met mutsen op en opgetrokken dikke jassen aan. Het was winter en -11 graden. In mijn fladderende jurkje met zomerschoentjes, zette ik eerste voet aan wal in koud Holland.”

Bijna 70 jaar later vertelt Trees vanuit haar nieuwe appartement in de Rivierenbuurt. Ze moet wennen zegt ze, ze mist De Pijp, waar ze 40 jaar lang woonde aan het ‘gouden randje’: de Stadhouderskade. “In een huis waar ik alles voor het eerst meemaakte: mijn huwelijk, mijn eerste kind, het moederschap, het overlijden van mijn man.” Daar had ze haar plantjes en bloemetjes buiten voor de deur staan. Die verzorgde ze elke dag, en altijd was er wel iemand om een praatje mee te maken. De kade was vol leven. Nu kijkt haar raam uit op het strak ontworpen Merwedeplein. Het is in stilte gehuld.

Haar huis is gevuld met herinneringen aan de mooiste tijd van haar leven: foto’s, beeldjes van Balinese danseressen, schilderijen met rijstplantages en een hoge berg: “Die berg heet de ‘Slapende Vrouw’, daar woonden wij tegenover.” “’s Avonds eet ik nog altijd het liefst rijst. Mijn oma leerde me koken, hier in Nederland. Daarvoor had ik dat nooit zelf hoeven doen. Maar ik heb er nu geen zin meer in om er zoveel werk van te maken. ’s Middags hou ik nog altijd elke dag mijn middagslaapje, net als in Indonesië, daar gingen we altijd naar bed van 2 tot 4. We deden onze nachtkleding aan en aan het einde van de dag begon het leven weer, met een high tea.”

Vrolijk is ze nog altijd, en een dame. Terwijl ze vertelt lacht ze en leeft even terug in de tijd, in die andere wereld. “Vaak denk ik terug. Dan zit ik weer in ons huis, het is er warm, ik ruik het Indonesische eten, ik zit op schoot bij de meid, ze houdt me liefkozend vast en vertelt me verhaaltjes.”